Tekst 1 1. Rembrandt van Rijn is een beroemde ____ die leefde van 1605 tot 1669. 2. Zijn ____ hangen onder andere in het Rijksmuseum in Amsterdam. 3. De Nederlandse lucht is een belangrijk thema in veel ____. 4. In de stad Nuenen, vlakbij Eindhoven, staat een ____ van de schilder Vincent van Gogh (1853-1890). 5. Het ____ is gemaakt door de kunstenaar Klaas van Rosmalen. Tekst 2 1. Ik houd heel erg van ____. Ik ga minstens één keer per maand naar een museum. 2. Mijn hobby is ____. Ik heb al heel veel schilderijen gemaakt. 3. Je kunt in dit buurthuis een cursus ____ doen. Je krijgt klei, dan maak je een beeld en daarna bakt het buurthuis het beeld voor je in een oven. 4. Dictatoren zetten altijd overal portretten en ____ van zichzelf neer. Overal in het land zie je dan beelden van bijvoorbeeld Stalin of Saddam Hoesein, zodat iedereen steeds aan hun leider kan denken. 5. Hij is geen professionele ____, maar een amateur. Hij schildert alleen in het weekend. Tekst 3 1. Ik wil graag dat mijn kinderen een ____ leren spelen. Daarom stuur ik ze naar de muziekschool. 2. Een ____ maakt popmuziek. Iemand die klassieke muziek maakt, noemen we een musicus. 3. Dit weekend is er een ____ van mijn favoriete popgroep. Ik heb twee kaartjes kunnen bestellen voor € 50,00 per stuk. 4. Deze ____ is heel erg populair. Je hoort hun muziek de hele dag op de radio. 5. Ik vind deze ____ niet zo leuk. Zijn stem is niet zo mooi, vind ik. Tekst 4 1. Een schilderij maak je met ____. 2. Beeldhouwen doe je in ____. 3. Een beeld kan je ook maken met ____. Je moet dit beeld dan ____ in een ____. 4. Delfts blauw is ____. Veel keramiek is gemaakt van ____. 5. Tegenwoordig zie je ook wel kunstwerken van ____.

Nederlandse cultuur - 1

Табло

Визуален стил

Опции

Шаблон за превключване

Възстановяване на авто-записаната: ?