1. Ik ben echt boos ____ mijn werkgever. 2. Hij is nu bezig ____ zijn laatste examen. 3. Wil jij ____ mijn collega zeggen dat ik wat later kome? 4. Het team bestaat ____ 6 mannen en 5 vrouwen. 5. Het meisje schrok ____ de grote hond. 6. Het winkelstraten zijn leeg. Dat komt ____ corona. 7. ____ dat geval kunnen we beter een latere trein nemen. 1. Dat moet je anders doen, want ____ deze manier gaat dat nooit lukken. 2. Hij vertelde mij ____ zijn jeugd. 3. Hij durfde het niet ____ zijn vader te vertellen. 4. Ik ben bezig ____ koken. 5. Ik ben bang ____ autorijden. Dat komt ____ mijn auto-ongeluk. 6. ____ onderzoek blijkt dat de omikrionvariant besmettelijker is. 7. Hij is op zoek ____ een nieuwe baan. 1. We rekenen er____ dat je vanavond komt. 2. Het kind is erg afhankelijk ____ haar vader. 3. Ik heb deelgenomen ____ de nieuwjaarsduik in Scheveningen. 4. Veel mensen zijn boos ____ de nieuwe lockdown. 5. Ik heb geen zin ____ te werken vandaag. 6. Het kabinet is bezig ____ het opstellen van nieuwe wetten. 7. Wij kijken het liefst ____ shows op tv.

Nederlands in Actie H3 - preposities

Tauler de classificació

Estil visual

Opcions

Canvia de fonament

Restaurar desada automàtica: ?