Spinoza (1632 - 1677) In 1632 werd Spinoza geboren in Amsterdam. In de tijd van Spinoza was Amsterdam een ____ stad. Nederland beleefde zijn Gouden Eeuw. Het was de ____ van de VOC. Veel schepen voeren ____ Amsterdam over de hele wereld. En veel mensen kwamen naar Amsterdam om daar te wonen en te ____. In de tijd van Spinoza ____ de meeste mensen in Nederland christen. Zij geloofden in het bestaan van God en zij geloofden ____ Jezus. Het belangrijkste ____ in Nederland was het protestantisme. Maar ook veel mensen waren katholiek ____ joods. Mensen ____ over de handel, over de wereld en over de VOC. Maar er werd ook veel gepraat over God en over de bijbel. Mensen wisten zeker dat in de bijbel de ____ stond. En de waarheid was dat God bestond. Een God die besliste over leven en over ____. En na de dood ging de mens naar de hel of naar de ____. Veel mensen waren ____ voor deze machtige God. Spinoza geloofde niet in deze God. Hij schreef dat de verhalen in de bijbel niet waar ____ zijn. Volgens Spinoza waren de verhalen in de ____ geschreven door mensen. Hij geloofde niet dat God alles kon bepalen. De hemel en de hel bestonden niet. Het leven na de dood ____ niet. En de mens hoefde ____ Spinoza niet bang te zijn voor God. Spinoza leefde tot 1677. Na zijn dood werd zijn laatste boek ____. Spinoza ____ uit dat de mens leefde in de natuur. De natuur was God. Een God die alles kon ____, bestond niet. De mens moest proberen zinvol te leven en de wereld proberen te ____. Spinoza geloofde in de vrije mens. Een mens die vrij was om te ____. Een mens die was vrij om te zeggen wat hij ____. Toen het laatste boek van Spinoza uitkwam, waren de kerkleiders ____. Zij verboden het boek en niemand mocht het boek ____. Maar toch lazen veel mensen het boek. En over het boek werd veel ____. Daarom had Spinoza met zijn ideeën veel ____ op andere mensen. Hij had invloed met zijn ideeën over de natuur, over God en over de mens. Na Spinoza zeiden meer mensen niet in een God te ____ die alles kon bepalen. Ze geloofden in de mens met een vrije ____. Een mens die recht had op een eigen ____. Ze geloofden in een mens die niet bang ____ te zijn voor God.

351. Geschiedenis 22: Spinoza

per en/la

Tauler de classificació

Estil visual

Opcions

Canvia de fonament

Restaurar desada automàtica: ?