Je wilt met je vriend koffiedrinken. Maak een afspraak met je vriend., Je bent ziek. Je wilt een afspraak met de dokter. Bel de doktersassistent., Je wilt naar de bioscoop met je partner. Maak een afspraak met je partner., Je wilt huiswerk maken met iemand van de cursus. Maak een afspraak., Je wilt naar het strand met een vriend. Bel je vriend en maak een afspraak., Je wilt graag wandelen in het park. Je wilt niet alleen wandelen. Bel je vriend en vraag of hij/zij meegaat., Je wilt boodschappen doen op de markt. Bel je vriend en vraag of hij/zij meegaat., Je wilt winkelen in de stad. Vraag of je vriend meegaat., Je wilt met je vriend naar het café. Bel je vriend en maak een afspraak., Je hebt kiespijn. Bel de tandarts en maak een afspraak., Je wilt met je partner uit eten in een restaurant. Maak een afspraak met je partner., Je wilt met je vriend een weekend naar een hotel. Bel je vriend en maak een afspraak., Je wilt met je vriend een dagje naar Amsterdam. Bel je vriend en maak een afspraak., Je vriend wil naar Amsterdam met jou. Je hebt geen zin. Geef antwoord op je vriend., Je vriend wil met jou naar de bioscoop. Je bent ziek. Geef antwoord op je vriend., Je vriend wil met jou uit eten in een restaurant, maar jij hebt kiespijn. Geef antwoord op je vriend., Je baas wil dat jij morgen extra komt werken. Je moet morgen naar de dokter. Geef antwoord op je baas., Je vriend wil met jou naar het strand. Je hebt geen tijd. Geef antwoord op je vriend., Je vriend wil met jou huiswerk maken. Jij hebt het huiswerk al klaar. Geef antwoord op je vriend., Je buurvrouw wil met jou koffiedrinken. Jij moet werken. Geef antwoord op de burvrouw., De dokter zegt: "Kom morgen om 10 uur". Jij moet morgen werken. Wat zeg je?, De tandarts zegt: "Kom vandaag om 3 uur". Om 3 uur ben jij nog op school. Wat zeg je?, De dokter zegt: "Kom om 8 uur". Jij vindt 8 uur vroeg. Je wilt om 10 uur komen. Wat zeg je?, De dokter zegt: "Kom over twee weken". Jij vindt dat laat. Je wilt morgen komen. Wat zeg je?, De dokter zegt: "Kan je morgen komen?" Wat zeg je?, Je hebt kiespijn. De tandarts zegt: "Kom over 5 dagen". Jij wilt vandaag komen. Wat zeg je?, Je vriend wil om 23.00 uur naar het café. Jij wilt om 20 uur naar het café. Wat zeg je?, Je vriend wil zondag om 9 uur naar het strand. Jij wilt zondag om 14.00 uur naar het strand. Wat zeg je?, Jullie gaan met de trein naar Amsterdam. Je vriend wil om 12 uur gaan. Jij wilt om 10 uur gaan. Wat zeg je?, Jullie gaan naar de markt. Je vriend wil om 8 uur gaan. Jij wilt om 3 uur gaan. Wat zeg je?, Jullie gaan samen naar Amsterdam. Waar spreken jullie af?, Jullie gaan winkelen in de stad. Waar spraken jullie af?, Jullie gaan samen naar het strand. Waar spreken jullie af?, Jullie gaan samen koffiedrinken. Waar spreken jullie af?, Jullie gaan samen naar de bioscoop. Waar spreken jullie af?.

Spreken - Afspraken A0-A1

Rangliste

Tilfældige kort er en åben skabelon. Det genererer ikke resultater for en rangliste.

Visuel stil

Indstillinger

Skift skabelon

Gendan automatisk gemt: ?