1) De bakker zegt: “Wie is er aan de beurt? " Wat zeg je? 2) 1 kiwi – 2 kiwi ……? 3) De slager zegt: “Anders nog iets?” Wat zeg jij? 4) De kassajuffrouw vraagt: "Wilt u het bonnetje? "Wat zeg jij? 5) We beginnen met eten. Wat zeggen we? 6) 1 meloen, 2 .................., 1 aardappel- 2.............., 1 kilo bananen - 2 ................................... 7) Wat vind jij niet lekker? 8) Wat eet jij als ontbijt? 9) Wat eet jij ’s middags? 10) Ik ........ graag koffie. 11) Eten Nederlanders veel brood? 12) Wat vind jij lekkerder: vlees of vis? 13) Wat vind jij lekkerder: thee of koffie? 14) Hoeveel keer per week doe jij boodschappen? 15) Kan jij goed koken? 16) Lees voor: Het brood kost € 1,27 17) Lees voor: Het vlees kost € 6,95 18) De bakker .... brood - Welk woord is goed: betaalt, verkoopt, koopt 19) 500 gram- een halve kilo - ....................... 20) De fruitverkoper zegt: "Zegt u het maar." Wat zeg jij? 21) 18, 28, 888 22) Hoe laat is het op de klok? En nu? 

Spreken - Boodschappen doen en eten A0-A1

af
Integrere

Rangliste

Visuel stil

Indstillinger

Skift skabelon

Gendan automatisk gemt: ?