1) Ik heb een mooie fiets a) een b) mooie c) fiets 2) De lieve juf heeft koude handen. a) de b) lieve c) juf d) heeft e) koude f) handen. 3) Het was een donkere dag. a) Het b) was c) een d) donkere e) dag. 4) De witte hond liep buiten. a) De b) witte c) hond d) liep e) buiten. 5) Het grote beest heeft een rode neus. a) rode b) beest c) heeft d) een e) grote f) neus. 6) Mijn groene pen is stuk. a) Mijn b) groene c) pen d) is e) stuk. 7) Ze zwemmen in de hoge golven. a) Ze b) zwemmen c) in d) de e) hoge f) golven. 8) Een schol is een platte vis. a) Een b) schol c) is d) een e) platte f) vis. 9) Een platte vis met bruine vlekjes. a) Een b) platte c) vis d) met e) bruine f) vlekjes. 10) De snelle jongen zwemt in het zoute water. a) jongen b) zwemt c) snelle d) het e) zoute f) water.

Groep 4 bijvoeglijk naamwoord #MeesterMax

Tabla de clasificación

Estilo visual

Opciones

Cambiar plantilla

¿Restaurar actividad almacenada automáticamente: ?