1. De trap op ____.2. Naar boven en naar beneden ____. 3. In de slaapkamer ____. 4. In de badkamer ____. 5. In de keuken ____. 6. In een huis ____. 7. Op de wc ____. 8. In de tuin ____. 1. Ik ____ in de slaapkamer. 2. Mijn broer ____ in een andere kamer. 3. Mijn moeder ____ in de keuken. 4. Ik kan niet ____. 5. Ik ____ op de wc. 6. Mijn moeder en broer ____ in de woonkamer. 7. Ik ____ op de eerste verdieping. 8. Mijn opa en oma ____ op de begane grond. 9. De hond ____ op de trap naar boven. 10. ____ jij ook met de trap naar boven?

Werkwoorden 13 (NT2 Start)

Edetabel

Visuaalne stiil

Valikud

Vaheta malli

Kas taastada automaatselt salvestatud ?