Je mag naar buiten ____ je huiswerk af is. Ik krijg geen nieuwe fiets, ____ ik heb er al een. Ik moet nu echt naar huis, ____ ik kom te laat. Hij wil wel naar voetbal, ____ hij mag niet van zijn moeder. Wil je koffie ____ thee? Ze rennen naar huis, ____ het regent. Ze is lief, ____ soms ook een beetje stout. Mees vond het feest saai, ____ zijn maatje was er niet. Ik weet nog niet wat ik ga doen volgende week. Misschien ga ik kamperen ____ ik slaap in een hotel. We moeten ons erg haasten, ____ de trein vertrekt over een half uur. Ik heb echt trek! ik wil een ijsje ____ een milkshake. Wil jij straks fietsen ____ lopen? Alexia heeft 2 cadeautjes gekregen. Een jurk ____ playmobile. Lina was bijna te laat vandaag, ____ ze wilde niet opstaan. Kirsten was ziek, ____ gelukkig is ze weer beter. David stond op toen de meester vroeg wie een boek had gelezen, ____ hij heeft de Waanzinnige Boomhut gelezen. Ahmet mag zijn schoenen uit, ____ hij ze netjes opruimt. Lonneke heeft een nieuwe jurk, ____ ze heeft geshopt. Quentin is naar Georgië geweest ____ heeft daar familie gezien. Hugo heeft een skelettrui aan, ____ het is Halloween. Tijmen mag iets zeggen ____ de meester zijn naam zegt. Valerie zit tegenover Kirsten ____ naast Ibrahim. Willemijn ging een ijsje halen maar ze weet niet welke smaak. Zal ze vanille ____ kers kiezen?

Classement

Style visuel

Options

Changer de modèle

Restauration auto-sauvegardé :  ?