Hij ____ het etiket op het blikje. Zij betalen de boodschappen bij ____ Mijn broer ____ omdat de soep heet is. De groenteboer ____ groente en fruit. Kun je die boodschappen voor me ____ Mag ik ____ snijworst en tien plakjes kaas? Sarah prikt in de worst om hem te kunnen ____. Zij kan niet ____ tussen een rol drop of een zak snoep. Het ____ van de boodschappen in de tas gebeurt door de kassiere. Een kilo tomaten ____ €2,-.

In de Winkel NT2 #MeesterMax

Classement

Style visuel

Options

Changer de modèle

Restauration auto-sauvegardé :  ?