Ik ga met de trein naar het strand. - Ik ben met de trein naar het strand gegaan., Jij praat veel met mijn vrienden. - Jij hebt veel met je vrienden gepraat., Hij kijkt op zijn horloge. - Hij heeft op zijn horloge gekeken., Jane geeft ons een ijsje. - Jane heeft ons een ijsje gegeven., Jullie wachten op het perron. - Jullie hebben op het perron gewacht., Peter pakt zijn tas in. - Peter heeft zijn tas ingepakt., Het regent hard. - Het heeft hard geregend., We eten pizza. - We hebben pizza gegeten., Ik speel voetbal. - Ik heb voetbal gespeeld., Hij klopt op de deur. - Hij heeft op de deur geklopt., Wij rennen naar het strand. - Wij zijn naar het strand gerend., Peter haalt ijs. - Peter heeft ijs gehaald., Jan en Martine wandelen op het strand. - Jan en Martine hebben op het strand gewandeld., Jij maakt een fout. - Jij hebt een fout gemaakt., Ik zet de parasol op. - Ik heb de parasol opgezet., Ik drink koffie. - Ik heb koffie gedronken., De ijsjes smaken lekker. - De ijsjes hebben lekker gesmaakt., We wachten op onze vrienden. - We hebben op onze vrienden gewacht, We stappen uit op het station. - We zijn op het station uitgestapt ., Ik stap in. - Ik ben ingestapt. , We kijken naar de mensen. - We hebben naar de mensen gekeken., Tom koopt een nieuwe fiets. - Tom heeft een nieuwe fiets gekocht., Jij schrijft een berichtje. - Jij hebt een berichtje geschreven., Eva belt haar zus. - Eva heeft haar zus gebeld., Ik stuur een e-mail. - Ik heb een e-mail gestuurd., Ik werk tot 17:00 uur. - Ik heb tot 17:00 uur gewerkt., Ik slaap in een tent. - Ik heb in een tent geslapen., Hij huurt in zijn vakantie een auto. - Hij heeft in de vakantie een auto gehuurd., Wij spelen met de bal. - Wij hebben met de bal gespeeld., Loes wandelt een uur. - Loes heeft een uur gewandeld., De trein vertrekt. - De trein is vertrokken., Ik hoor je niet goed. - Ik heb je niet goed gehoord., Claudia komt te laat. - Claudia is te laat gekomen., Ik bezoek mijn een mooie stad. - Ik heb een mooie stad bezocht., Wat zegt hij? - Wat heeft hij gezegd?, Jij drukt op de knop van de lift. - Jij hebt op de knop van de lift gedrukt., Ze gooien de bal over. - Ze hebben de bal overgegooid., Wat doe je in het weekend? - Wat heb je in het weekend gedaan?, We hebben een leuke vakantie. - We hebben een leuke vakantie gehad., Ik vergeet mijn bikini. - Ik ben mijn bikini vergeten., Ik geniet van het mooie weer. - Ik heb van het mooie weer genoten., Mijn vriendin leest boek. - Mijn vriendin heeft een boek gelezen., Ik fiets naar het station. - Ik ben naar het station gefietst., De man ziet zijn broer. - De man heeft zijn broer gezien., Ik ben in Frankrijk. - Ik ben in Frankrijk geweest., We fietsen veel in de bergen. - We hebben veel in de bergen gefietst., De vakantie begint. - De vakantie is begonnen., We gaan vaak uit eten. - We zijn vaak uit eten gegaan., Ga je met het vliegtuig? - Ben je met het vliegtuig gegaan?, Ik leg het badlaken neer. - Ik heb het badlaken neergelegd..,
0%
Voltooide tijd A2-B1 Spreken met beeld
Partager
par
Lpruijssers
Modifier le contenu
Incorporer
Plus
Classement
Retournez les tuiles
est un modèle à composition non limitée. Il ne génère pas de points pour un classement.
Connexion requise
Style visuel
Polices
Abonnement requis
Options
Changer de modèle
Afficher tout
D'autres formats apparaîtront au fur et à mesure que vous jouerez l'activité.
Ouvrir les résultats
Copier le lien
Code QR
Supprimer
Restauration auto-sauvegardé :
?