1) In de diepe zee zwemt een vis. a) diepe b) zee c) een vis d) zwemt 2) Hij gooit een bal over de schutting. a) hij b) gooit c) een bal d) de schutting 3) Vanavond gaat de raket lanceren. a) de raket b) vanavond c) lanceren d) gaat 4) Bij mij thuis eten we alleen maar pizza. a) bij mij thuis b) pizza c) we d) eten 5) Vandaag was de juf boos. a) boos b) was c) vandaag d) de juf 6) Zijn jullie al klaar? a) jullie b) klaar c) al d) zijn 7) In het blauwe huis woont mijn mama. a) huis b) woont c) mijn mama d) blauwe 8) De auto is razend snel. a) de auto b) snel c) razend d) is 9) Mijn hond heeft mijn huiswerk gegeten. a) mijn huiswerk b) heeft c) gegeten d) mijn hond 10) Gisteren in de klas was iedereen heel erg druk. a) heel erg druk b) iedereen c) in de klas d) gisteren

Grammatica H4 Onderwerp #Meester Max

Classement

Style visuel

Options

Changer de modèle

Restauration auto-sauvegardé :  ?