De sneeuwpop is wit., De jongen valt hard., Het meisje schaatst., De slee is rood., De laarzen staan in de sneeuw., Anna gooit een sneeuwbal., Ik draag gele wanten. , De boom is kaal. , Er ligt veel sneeuw., Mama heeft een roze sjaal., Mijn broertje heeft een blauwe muts. , Het water is nu ijs., De rook komt uit de schoorsteen. , Hij vist in het ijs., Hij kan goed skiën. , De neus van de sneeuwpop is een wortel. , De hond graaft in de sneeuw. , De vogel zit in de boom. , Het konijn zit in het gat. , De trui van de man is geel. .

NT2 woordenschat | de winter | praatplaat zinnen

par
Imprimer
Incorporer

Classement

Style visuel

Options

Changer de modèle

Restauration auto-sauvegardé :  ?