de eerste schooldag - la rentrée, ontmoeten - rencontrer, de vriend - l'ami, de broer - le frère, de vriendin - l'amie, de jongere - le/la jeune, de ontdekking - la découverte, met het vliegtuig - en avion, met de trein - en train, met de boot - en bateau, met de auto - en voiture, waarom - pourquoi, omdat - parce que, maar - mais, ongelofelijk - incroyable, tevreden - content, in/naar Spanje - en Espagne, in/naar Duitsland - en Allemagne, in/naar Engeland - en Angleterre, in/naar Nederland - aux Pays-Bas, in/naar België - en Belgique, Hoe gaat het met je? - Comment vas-tu?, niet slecht - Pas mal, het was super - c'était super, Waar ben je geweest? - Tu as été où?, ik ben geweest - J'ai été,

V2 GL ch 1 A

Classement

Style visuel

Options

Changer de modèle

Restauration auto-sauvegardé :  ?