1) Wie is er aan de beurt? a) Wanneer ben ik aan de beurt? b) Ga je mij nog helpen? c) Ik wil aan de beurt zijn. d) Ik (ben aan de beurt). 2) Wat kan ik voor u doen? a) niks. b) 1 kilo tomaten. c) Ik wil graag een kilo tomaten. d) tomaten. 3) Anders nog iets? a) Mag ik ook nog een pond uien? b) uien. c) De ander is eerst. d) Ik ben aan de beurt. 4) Dat was het? a) Wie is de volgende? b) Ja, dat was het. c) Hoeveel kost het? d) Wat was dat? 5) Dat is dan € 2,10, alstublieft. a) Alstublieft. b) Dank u wel. c) Nee bedankt. d) Waarom? 6) Wilt u een tasje? a) Ik wil graag pinnen. b) Ja graag. c) Nee, ik heb een winkelwagen. 7) Spaart u zegeltjes? a) Nee dank u, ik spaar geen zegeltjes. b) Nee. c) Ik spaar lege flessen. 8) Dat is dan € 2,10. Heeft u het ook gepast? a) Ik heb de broek niet gepast b) Ik heb alleen contant geld c) Ik wil pinnen. d) Ja hoor. Kijkt u maar: twee euro en tien cent

Boodschappen - wat zeg je?

લીડરબોર્ડ

દૃશ્યમાન શૈલી

વિકલ્પો

ટેમ્પલેટ બદલો

આપોઆપ સંગ્રહ થયેલ છે: ?