1) Ik _______________ de huur van de flat. a) betaal b) betal c) betaalt d) betalen 2) Mijn man ____________ Rinus. a) heten b) heett c) het d) heet 3) De cursisten ______________ het huiswerk. a) maaken b) maakt c) maken d) maak 4) Wij ______________ het antwoord op de vraag. a) weten b) weet c) weeten d) weetten 5) De man ______________ in een groot huis. a) wont b) wonen c) woont d) woonen 6) Mijn zoon _______________ op zolder. a) slapt b) slaapt c) slapen d) slaap 7) Mijn zoons _____________ in het weekend. a) kookt b) kook c) kooken d) koken 8) De cursist _____________ een koekje bij de koffie. a) nemt b) neemt c) nemen d) neem 9) _______________ jij een sigaret in de pauze? a) roken b) rookt c) rokt d) rook 10) __________________ het meisje de muziek? a) hoor b) hoort c) horen d) hort 11) ________________ jij de woning? a) Huurt b) Huren c) Hurt d) Huur 12) De cursist __________ goed Nederlands. a) spreekt b) spreken c) sprekt d) spreek

TC A1 3.6 wonen spreken

על ידי

לוח תוצאות מובילות

סגנון חזותי

אפשרויות

החלף תבנית

האם לשחזר את הנתונים שנשמרו באופן אוטומטי: ?