1) Ik heb het geld aan jou ............................ a) overgemaakt b) overmaken c) over te maken d) betalen 2) Hij heeft om 22.00 uur weggegaan a) goed b) fout 3) Ik probeer me ................................... voor de opleiding a) aanmelden b) aan te melden c) aangemeld d) melden aan 4) Durf jij spinnen ....................................? a) aanraken b) aan te raken c) aangeraakt d) raken aan 5) In het ziekenhuis zal het aantal patienten snel ............................................. a) toegenomen b) toenemen c) toe te nemen 6) Het kind ............................ haar jas aan. a) trekt b) trokt c) aantrekken d) aangetrokken 7) Hij heeft opgegroeid in een ander land. a) goed b) fout 8) De student heeft geen tijd om zijn eten .............................................. a) klaar te maken b) klaarmaken c) klaargemaakt d) gegeten 9) Ik ga de keuken .................................. a) opgeruimd b) opruimen c) schoon te maken d) op te ruimen 10) Mijn man heeft de kamer ................................ a) gestofzuigd. b) stofgezuigd. c) stofzuigen. d) stof te zuigen 11) Je moet je portemonnee niet .......................... a) kwijtraken b) kwijtgeraakt c) gekwijtraakt d) kwijt te raken 12) De arts denkt na terwijl hij het recept ...................................... a) voorgeschreven b) voorschrijven c) voorschrijft d) voorschreef 13) Ik hoop al mijn problemen .............................. a) opgelost b) op te lossen c) oplossen. 14) Mijn zoon wil de borden niet ..... a) afgewassen b) af te wassen c) afwassen 15) Ik ben vergeten mijn huiswerk ..................... a) afmaken b) afgemaakt c) af te maken d) doen 16) Ik rook een sigaret, terwijl a) ik mijn moeder opbel. b) ik heb mijn moeder opgebeld. c) ik bel mijn moeder op. 17) Voordat ik thuis .............................., neem ik een paracetamol. a) ga weg b) weg ga c) weggegaan heb

Taalcompleet B1 5.6 Welk scheidbaar werkwoord moet in deze zin?

Autor

Top-lista

Vizualni stil

Postavke

Promijeni predložak

Vrati automatski spremljeno: ?