1) kiezen - ik a) kies b) kiez c) kiest d) kiezt e) kiesen f) kiezen 2) kiezen - jij a) kies b) kiez c) kiest d) kiezt e) kiesen f) kiezen 3) kiezen - hij a) kies b) kiez c) kiest d) kiezt e) kiesen f) kiezen 4) kiezen - jullie a) kies b) kiez c) kiest d) kiezt e) kiesen f) kiezen 5) reizen - ik a) reiz b) reis c) reizt d) reist e) reisen f) reizen 6) reizen - u a) reiz b) reis c) reizt d) reist e) reisen f) reizen 7) reizen - zij (1 vrouw) a) reiz b) reis c) reizt d) reist e) reisen f) reizen 8) reizen - zij (meer personen) a) reiz b) reis c) reizt d) reist e) reisen f) reizen 9) reizen - wij a) reiz b) reis c) reizt d) reist e) reisen f) reizen 10) schrijven - ....? a) schrijv b) schrijf c) schrijvt d) schrijft e) schrijven f) schrijfen 11) schrijven - ik a) schrijv b) schrijf c) schrijvt d) schrijft e) schrijven f) schrijfen 12) schrijven - u a) schrijv b) schrijf c) schrijvt d) schrijft e) schrijven f) schrijfen 13) schrijven - wij a) schrijv b) schrijf c) schrijvt d) schrijft e) schrijven f) schrijfen 14) schrijven - hij a) schrijv b) schrijf c) schrijvt d) schrijft e) schrijven f) schrijfen 15) lezen - ik a) les b) lees c) lez d) leez e) leest f) leezt 16) lezen - jij a) les b) lees c) lez d) leez e) leest f) leezt 17) lezen - ...jij? a) les b) lees c) lez d) leez e) leest f) leezt 18) lezen - hij a) les b) lees c) lez d) leez e) leest f) leezt 19) lezen - zij (1 vrouw) a) les b) lees c) lez d) leez e) leest f) leezt 20) lezen - jullie a) lesen b) leesen c) lezen d) leezen e) lesten f) lezten 21) kopen - ik a) kop b) koop c) kopt d) koopt e) koppen f) kopen 22) kopen - ...jij? a) kop b) koop c) kopt d) koopt e) koppen f) kopen 23) kopen - hij a) kop b) koop c) kopt d) koopt e) koppen f) kopen 24) kopen - zij (meer mensen) a) kop b) koop c) kopt d) koopt e) koppen f) kopen 25) kopen - jullie a) kop b) koop c) kopt d) koopt e) koppen f) kopen 26) kopen - u a) kop b) koop c) kopt d) koopt e) koppen f) kopen 27) pakken - ik a) paak b) pak c) pakk d) pakt e) paakt f) pakkt 28) pakken - jij a) paak b) pak c) pakk d) pakt e) paakt f) pakkt 29) pakken - u a) paak b) pak c) pakk d) pakt e) paakt f) pakkt 30) pakken - jullie a) paak b) pak c) pakk d) paken e) pakken f) pakkt 31) pakken - wij a) paak b) pak c) pakk d) paken e) pakken f) pakkt 32) helpen - ik a) help b) helpp c) helpt d) heelpt e) helpen f) helppt 33) helpen - ik a) help b) helpp c) helpt d) heelpt e) helpen f) helppt 34) helpen - ...jij? a) help b) helpp c) helpt d) heelpt e) helpen f) helppt 35) helpen - u a) help b) helpp c) helpt d) heelpt e) helpen f) helppt 36) helpen - hij a) help b) helpp c) helpt d) heelpt e) helpen f) helppt 37) helpen - jullie a) help b) helpp c) helpt d) heelpt e) helpen f) helppt 38) denken - ik a) denk b) deenk c) denkk d) denket e) denkt f) denkkt 39) denken - jij a) denk b) deenk c) denkk d) denket e) denkt f) denkkt 40) denken - hij a) denk b) deenk c) denkk d) denket e) denkt f) denkkt 41) denken - wij  a) denkt b) deenkt c) denkkt d) denken e) denkten f) denkken 42) betalen - ik a) betal b) betaal c) betalt d) betaalt e) betallen f) betalen 43) betalen -...jij? a) betal b) betaal c) betalt d) betaalt e) betallen f) betalen 44) betalen - zij (1 vrouw) a) betal b) betaal c) betalt d) betaalt e) betallen f) betalen 45) betalen - u a) betal b) betaal c) betalt d) betaalt e) betallen f) betalen 46) betalen - zij (meer mensen) a) betal b) betaal c) betalt d) betaalt e) betallen f) betalen 47) liggen - ik a) lig b) ligg c) ligt d) liggt e) ligen f) liggen 48) liggen - ...jij? a) lig b) ligg c) ligt d) liggt e) ligen f) liggen 49) liggen - u a) lig b) ligg c) ligt d) liggt e) ligen f) liggen 50) liggen - hij  a) lig b) ligg c) ligt d) liggt e) ligen f) liggen 51) liggen - wij a) lig b) ligg c) ligt d) liggt e) ligen f) liggen 52) blijven - ik a) blijv b) blijf c) blijvt d) blijft e) blijven f) blijfen 53) blijven - ....jij? a) blijv b) blijf c) blijvt d) blijft e) blijven f) blijfen 54) blijven - jij a) blijv b) blijf c) blijvt d) blijft e) blijven f) blijfen 55) blijven - zij (1 vrouw) a) blijv b) blijf c) blijvt d) blijft e) blijven f) blijfen 56) blijven - zij (meer mensen) a) blijv b) blijf c) blijvt d) blijft e) blijven f) blijfen

Verba presens - alle spellingproblemen

Top-lista

Vizualni stil

Postavke

Promijeni predložak

Vrati automatski spremljeno: ?