1) aisle a) gang b) Weg c) Stoep d) Wegdek e) Stoeprand f) gangpad 2) to approach a) Weegschaal b) Benaderen  c) Opzoeken d) Open maken e) Komen f) Verpakking 3) Cashier a) Caissière b) Kassa c) Pin d) Caissiere e) Band f) Automaat 4) Checkout a) Kassa b) Band c) Pin d) Lopen e) Rij f) Weegschaal 5) Conveyor belt a) Lopende band b) Band c) Lopend d) Verpakking e) Beleefd f) Kassa 6) To queue a) In de rij (gaan) staan b) (Aan)koop c) Bellen d) Voedsel e) (Gaan) f) Keuken 7) Scales a) Weegschaal b) Schaal c) Fruit d) Winkelwagen e) Lopen f) Slaan 8) Klant a) Customer b) Klant c) Purchase 9) Winkelwagentje a) Freezer b) Fridge c) Bakery d) Deli counter e) Shopping trolley 10) Polite a) (Aan) koop b) Beleefd c) Behoedzaam d) Lopende band e) Benaderen 11) Wat word …… bij het maken van een ing-vorm = to lose a) Losing b) Lossing c) Lose d) Losen 12) Wat word …… bij het maken van een ing-vorm = to leave a) Leave b) Leaven c) Leaving d) Leaing e) Leaveing 13) Wat word …… bij het maken van een ing-vorm = to run a) Run b) Runing c) Running 14) Wat word …… bij het maken van een ing-vorm = to sit a) Zitting b) Sit c) Sitting d) Sit-ins e) Siting 15) Wat word …… bij het maken van een ing-vorm = to snow a) Snowning b) Snowing c) Snow d) Snowe 16) Wat word …… bij het maken van een ing-vorm = to fix a) Fixing b) Fix c) Fixning d) Fixxing 17) Wat word …… bij het maken van een ing-vorm = to die a) Dieing b) Dying c) Dyning 18) Wat word …… bij het maken van een ing-vorm = to lie a) Lie b) Lieing c) Lying d) Liene 19) Maak de zin compleet in de present perfect: she (live) here for five years a) Had lived b) Has live c) Has lived d) Have live e) Has lifed f) Have lived 20) Maak de zin compleet in de present perfect: she (broken) her leg a) Have break b) Has broken c) Had broken d) Has broke e) Had break f) Have broke

Autor

Top-lista

Vizualni stil

Postavke

Promijeni predložak

Vrati automatski spremljeno: ?