1) Zullen we zaterdagavond naar de film gaan? a) Ja, dat is een goed idee! b) Ja, die is een goed idee! 2) Hoe ken je Hans? a) Dat ken ik van mijn sportschool. b) Die ken ik van mijn sportschool. 3) Doe jij de deur even open? a) Ja, die zal ik doen. b) Nee, doe dat zelf maar! 4) Waar zijn mijn sleutels? Ik moet nu weg! a) O, die liggen op tafel. b) O, dat zit in je tas. 5) Ken je het boek "Nooit meer slapen"? a) Nee, dat ken ik niet. b) Ja, die ken ik. 6) Was je vlucht op tijd? a) Nee, die was vertraagd. Die vind ik altijd zo vervelend. b) Nee, die was vertraagd. Dat vind ik altijd zo vervelend. 7) Waar staat de hondenvoer? a) Die staat in de kast. b) Dat staat op tafel. 8) Doe je de groeten aan Linda voor me? a) Ja, dat zal ik doen. b) Nee, die doe ik niet. 9) Waar staan je schoenen? a) Dat staan in de gang. b) Die staan in je slaapkamer. 10) Ik kan al zo goed Nederlands praten. a) Die kan ik bijna niet geloven. b) Dat kan ik bijna niet geloven.

Demonstratief pronomen- zelfstandig - NIG H15

szerző:
Beágyazás

Ranglista

Vizuális stílus

Beállítások

Kapcsoló sablon

Automatikus mentés visszaállítása :?