1. De man van mijn zus is mijn ____. 2. De broer van mijn vader is mijn ____. 3. Het meisje heeft een opa en een oma. Het meisje is het ____ van opa en oma. 4. Mijn zus heeft een dochter. Zij heet Lisa. Lisa is mijn ____. 5. Mijn zus heeft twee kinderen, want Lisa heeft ook een ____. Hij is mijn neefje. 6. Mijn oom heeft twee zonen. Zij zijn mijn ____. 7. Mijn broer is getrouwd. Zijn vrouw is mijn ____. 8. Mijn vader en mijn moeder zijn mijn ____. 9. Een vader, een moeder en hun kinderen noem je samen het ____. 10. Oom, tantes, neven, nichten, opa's, oma's en alle kinderen noem je de ____. 1. De vader en moeder van mijn vrouw zijn mijn ____. 2. Mijn oom is getrouwd. Zijn vrouw is mijn ____. 3. Mijn ouders hebben twee kinderen: een jongen en een meisje, een zoon en een ____. 4. Mijn zoon is getrouwd. Zijn vrouw is mijn ____. 5. Mijn dochter is ook getrouwd. Haar man is mijn ____. 6. Mijn vader is gescheiden van mijn moeder. Mijn vader heeft een nieuwe vrouw. Die vrouw is mijn ____. 7. Mijn vader en zijn nieuwe vrouw hebben samen een zoon. Die zoon is mijn ____. 8. Lisa en Carlo zijn broer en ____. 9. De moeder van mijn moeder is mijn ____. 10. Een ander woord voor grootvader is ____.

Papan Peringkat

Gaya visual

Pilihan

Berganti templat

Pulihkan simpan otomatis: ?