1) Ik _______ een taart gebakken. a) heb b) ben 2) Je _______ drie uur gefietst. a) hebt b) bent 3) Je _______ naar de bushalte gefietst. a) hebt b) bent 4) Het ______ gesneeuwd.. a) heeft b) is 5) We _____ naar Namen gereden. a) hebben b) zijn 6) We _______ 100 kilometer gereden.  a) zijn b) hebben 7) Marco_____ gisteren thuisgebleven. a) heeft b) is 8) Ik _______ naar een serie op Netflix gekeken. a) heb b) ben 9) Wij _____ vorige week verhuisd. a) hebben b) zijn 10) Wat _____ er gebeurd? a) heeft b) is 11) Sandra en Ronny _______ naar muziek geluisterd. a) hebben b) zijn 12) Ze ____ om vier uur vertrokken. a) heeft b) is 13) De film _____ om 8 uur begonnen. a) heeft b) is 14) Jullie ____ te laat gekomen. a) hebben b) zijn 15) We _____ naar zee gegaan. a) hebben b) zijn

1.2 VDAB PERF: hebben of zijn? 2

さんの投稿です

リーダーボード

表示スタイル

オプション

テンプレートを切り替える

自動保存: を復元しますか?