1) Marjo zegt dat a) ze heeft morgen een afspraak bij de dokter. b) ze morgen bij de dokter een afspraak heeft. c) heeft ze morgen een afspraak bij de dokter. 2) Je mag de broek ruilen als a) je de bon nog hebt. b) heb je de bon nog. c) je hebt nog de bon. 3) Je moet de bloem schuin afsnijden voordat a) je zet hem in de vaas. b) zet je hem in de vaas. c) je hem in de vaas zet. 4) Maria gaat naar huis nadat a) ze heeft de auto naar de garage gebracht. b) ze de auto naar de garage heeft gebracht. c) heeft ze de auto naar de garage gebracht. 5) Toen Maria ziek was, a) ze ging niet meer naar Paul en Janine. b) ze niet meer naar Paul en Janine ging. c) ging ze niet meer naar Paul en Janine. 6) Ik ga vandaag niet wandelen omdat a) het koud is. b) het is koud. c) is het koud. 7) Wanneer we genoeg geld hebben gespaard, a) we hebben een huis gekocht. b) we een huis kopen. c) kopen we een huis 8) We hebben de verwarming aan hoewel a) het juni is. b) is het juni. c) het is juni. 9) Ik eet een pizza en a) drink ik een glas wijn. b) ik drink een glas wijn. c) ik een glas wijn drink. 10) We bellen jullie zodra a) we in Curacao landen. b) we landen in Curacao. c) landen we in Curacao. 11) We hoeven geen eigen sauna, want a) gebruiken we dat toch niet. b) dat toch niet gebruiken. c) die gebruiken we toch niet. 12) Anja wil in de toekomst meer groente en fruit eten zodat a) zij gaat zich gezonder voelen. b) gaat zij zich gezonder voelen. c) zij zich gezonder gaat voelen. 13) Ik wil in Berlijn werken maar a) ik heb daar nog geen woning. b) heb ik daar nog geen woning. c) ik daar nog geen woning heb. 14) Brams heeft een uur lang gevaren toen a) hij was in Venetië. b) hij in Venetië was. c) was hij in Venetië 15) We kunnen hier een kopje koffie nemen of a) kunnen we naar een ander café gaan. b) we naar een ander café kunnen gaan. c) we kunnen naar een café gaan.

voegwoorden In zicht thema 3

만든이

순위표

비주얼 스타일

옵션

템플릿 전환하기

자동 저장된 게임을 복구할까요?