Ik luister naar de muziek. - Ik heb naar de muziek geluisterd., Jij praat veel. - Jij hebt veel gepraat., Hij pint het geld. - Hij heeft het geld gepind., Anna viert haar verjaardag. - Anna heeft haar verjaardag gevierd., Jullie doen boodschappen. - Jullie hebben boodschappen gedaan., Mark maakt zijn huiswerk. - Mark heeft zijn huiswerk gemaakt., Het regent hard. - Het heeft hard geregend., We eten pizza. - We hebben pizza gegeten., Ik speel voetbal. - Ik heb voetbal gespeeld., Hij klopt op de deur. - Hij heeft op de deur geklopt., Wij bouwen een nieuwe garage. - Wij hebben een nieuwe garage gebouwd., Peter haalt medicijnen. - Peter heeft medicijnen gehaald., Jan en Martine wandelen op het strand. - Jan en Martine hebben op het strand gewandeld., Jij maakt een fout. - Jij hebt een fout gemaakt., Ik huur de kamer. - Ik heb de kamer gehuurd., Ik drink koffie. - Ik heb koffie gedronken., De pannenkoeken smaken lekker. - De pannenkoeken hebben lekker gesmaakt., Mark zegt goeiemorgen. - Mark heeft goeiemorgen gezegd., Mijn dochter pakt een banaan. - Mijn dochter heeft een banaan gepakt., Ik druk op de knop. - Ik heb op de knop gedrukt., We kijken televisie. - We hebben televisie gekeken., Tom koopt een nieuwe fiets. - Tom heeft een nieuwe fiets gekocht., Jij schrijft een brief. - Jij hebt een brief geschreven., Eva belt haar zus. - Eva heeft haar zus gebeld., Ik typ een e-mail. - Ik heb een e-mail getypt., Ik werk tot 17:00 uur. - Ik heb tot 17:00 uur gewerkt., Hanna woont in Rotterdam. - Hanna heeft in Rotterdam gewoond., Hij huurt een flat. - Hij heeft een flat gehuurd., Wij spelen een wedstrijd. - Wij hebben een wedstrijd gespeeld., Loes wandelt een uur. - Loes heeft een uur gewandeld., De tandarts vult een gaatje. - De tandarts heeft een gaatje gevuld., Ik hoor je niet goed. - Ik heb je niet goed gehoord., Joris danst op donderdag. - Joris heeft op donderdag gedanst., Ik bezoek mijn moeder. - Ik heb mijn moeder bezocht., Wat zegt Simon? - Wat heeft Simon gezegd?, Jij drukt op de knop van de lift. - Jij hebt op de knop van de lift gedrukt., Ik denk aan je. - Ik heb aan je gedacht., Wat doe je in het weekend? - Wat heb je in het weekend gedaan?, We hebben een leuke vakantie. - We hebben een leuke vakantie gehad., Johan koopt een nieuwe jas. - Johan heeft een nieuwe jas gekocht., Jullie krijgen mooie bloemen. - Jullie hebben mooie bloemen gekregen., De leerling leest een boek. - De leerling heeft een boek gelezen., Ik fiets naar school. - Ik ben naar school gefietst., De man ziet zijn broer. - De man heeft zijn broer gezien., Ik ben in Frankrijk. - Ik ben in Frankrijk geweest., Anna komt in de klas. - Anna is in de klas gekomen., De les begint. - De les is begonnen., Mijn dochter wordt ziek. - Mijn dochter is ziek geworden., Ga je met het vliegtuig? - Ben je met het vliegtuig gegaan?, De familie blijft in Nederland. - De familie is in Nederland gebleven.,
0%
Voltooide tijd A2
Kopīgot
autors:
Sandramroseck
Rediģēt saturu
Drukāt
Iegult
Vairāk
Uzdevumus
Līderu saraksts
Elementu apvēršana otrādi
ir atvērta veidne. Tā neģenerē rezultātus līderu grupai.
Nepieciešams pieteikties
Vizuālais stils
Fonts
Nepieciešams abonements
Iespējas
Pārslēgt veidni
Rādīt visus
Atskaņojot aktivitāti, tiks parādīti vairāki formāti.
Atvērtie rezultāti
Kopēt saiti
QR kods
Dzēst
Atjaunot automātiski saglabāto:
?