1) Ik (drinken) elke dag 3 liter water. a) ik drink b) ik drinkt c) ik drinken 2) Jij (drinken) veel thee! a) jij drink b) jij drinkt c) jij drinken 3) Hij (drinken) een liter sap in een minuut. a) hij drink b) hij drinken c) hij drinkt 4) Wij (drinken) nooit bij het eten. a) wij drinken b) wij drinkt c) wij drink 5) Ik (beginnen) daar niet aan. a) ik begin b) ik begint c) ik beginnen d) ik beginn 6) Jij (beginnen) vroeg! a) Jij beginn b) Jij begin c) Jij begint d) Jij beginnen 7) Hij (beginnen) elke dag om 9:00 uur. a) Hij beginn b) Hij begint c) Hij begin d) Hij beginnen 8) Wij (beginnen) morgen aan de verbouwing. a) wij begint b) wij begin c) wij beginnen d) wij beginn 9) Ik (dragen) mijn baby in een draagzak. a) ik drag b) ik draag c) ik draagt d) ik dragen 10) Jij (dragen) veel spullen! a) jij drag b) jij draag c) jij draagt d) jij dragen 11) Hij (dragen) alle boodschappen in één keer. a) hij drag b) hij draag c) hij draagt d) hij dragen 12) Wij (dragen) onze dozen zelf de trap op. a) wij drag b) wij draag c) wij draagt d) wij dragen

werkwoorden: drinken, dragen, beginnen

Līderu saraksts

Vizuālais stils

Iespējas

Pārslēgt veidni

Atjaunot automātiski saglabāto: ?