is nog steeds mooi. - Het huis is oud, maar..., hij luistert niet. - Anne praat tegen Piet, maar ..., het is moeilijk. - Het spel Triviant is leuk, maar ..., nu is mijn breiwerk stuk. - De kat speelde met de wol, maar ..., het ging toch fout. - Ik heb geoefend, maar ..., hij zegt niets. - Peter is boos, maar ..., niet zolang. - We gaan wandelen, maar ..., ook een beetje zenuwachtig. - Ik ben blij, maar ..., hij is rood. - De appel is niet groen, maar ..., verfrissend. - Het water is koud, maar ..., ik ben nog wakker. - Ik wil slapen, maar..., verloor de wedstrijd. - Ela deed haar best, maar ..., niet compleet. - Het antwoord is goed, maar ..., gaat toch naar school. - Jan is ziek, maar ..., mijn oma. - Mario is niet jarig, maar ...,

5. Zinnen met het koppelwoord „maar”

Scorebord

Visuele stijl

Opties

Template wisselen

Automatisch opgeslagen activiteit "" herstellen?