1) Welke meubels staan er in jouw woonkamer? 2) de fles//deze fles hier// ... fles daar 3) zien - ik ... (imperfectum) - ik heb ...(perfectum) 4) oversteken - presens - hij .... 5) zich wassen - presens - wij ........ 6) Maak af: klein - .... - .... 7) adjective: Wat zie je? Ik zie een ...... 8) Je begrijpt de fietsenmaker niet. Wat zeg je tegen hem? 9) Je bent de weg kwijt. Wat kun je vragen aan iemand? 10) Vertel iets over je huis. In wat voor huis woon je? Hoeveel kamers zijn er? ... 11) Huisarts: "Heeft u de afgelopen dagen iets bijzonders gegeten?". Jij: .... 12) vallen - imperfectum - perfectum (hij) 13) aankomen - maak zelf een zin. 14) lopen - imperfectum - perfectum (jullie) 15) Jouw fiets is kapot. Vertel de fietsenmaker wat er kapot is en hoe dat is gebeurd. 16) Verkoopster: "Dag, kan ik u helpen?" Jij: "Ja, .....". 17) Je bent op een feestje. Wat vraag je aan iemand die je niet kent? 18) Iemand zegt "ik heb een nieuwe baan!". Hoe reageer je? 19) Bij de makelaar: "Wat kan ik voor je/jullie doen?" . Jij zegt... 20) weinig - ....... - ....... 21) Bij de huisarts. "Wat is er aan de hand?" Jij: "...." 22) Wat zie je? Ik zie een ...... 23) demonstrative pronoun: het kind. .... kind hier (dichtbij) . dat kind daar (ver weg) 24) Welke is goed? 1. Ik heb geen bad. 2. Ik heb niet bad. 25) Wat is goed? 1. Hij houdt geen van oranje. 2. Hij houdt niet van oranje. 26) Sorry, ik ........ (I don't understand you) 27) feliciteren - imperfectum - perfectum (wij) 28) Verkoper:".... u de broek passen?" (modaal werkwoord) 29) meenemen - presens - imperfectum - perfectum (ik) 30) beginnen - imperfectum - perfectum (u) 31) zich herinneren - presens - imperfectum - perfectum (zij singularis) 32) Beantwoord een vraag van een medestudent

SPEL les 11 NEDERLANDS IN GANG H7-12

Scorebord

Visuele stijl

Opties

Template wisselen

Automatisch opgeslagen activiteit "" herstellen?