Een ____ is de bovenste verdieping van een huis. De zolder zit onder de schoorsteen en het ____. Waar je ____ bewaart die je niet meer gebruikt. En waar de ____ hangt. Soms is er op de zolder een extra ____. Een 1 gezinswoning is een ____. Het is een huis waar één ____ woont. Een ____ voor ouders en kinderen. Het heeft een eigen ____ en meestal een tuin. En in de ____ staat ook een schuur Een huiskamer is een ____ waar iedereen zit. Een ____ is ook een woonkamer. Waar je aan de ____ eet. Waar je op de ____ of stoel zit. Waar je naar de ____ kijkt of een krant leest. Een ____ is een kamer in huis waar je kookt. Met een ____ waar je het eten snijdt. Er staat een ____en een koelkast. Op het keukenblad staat een ____. Er is een ____ waar je de afwas doet. Een ____ is een smal paadje. Waar je doorheen ____. Er hangt een ____ voor de jas. Er staat een ____ voor de schoenen. Daar zit vaak de kelderdeur en de ____. Een ____ is een kast in je huis. Waar alle ____ meters zitten. Zoals de ____, de gasmeter en de watermeter. In de meterkast zit de een ____. Een groepenkast verdeelt de stroom in je ____. Een toilet of de ____ is vaak een kleine ruimte. Deze plek heeft een ____ met een slot Er staat een ____ met een bril. Waar je kunt drukken en ____. Met het water in de ____ spoel je het door. Een ____ is een kamer onder het huis. Je gaat naar beneden met de ____. Het is er vaak lekker ____. Soms met een klein ____ voor wat licht. Het wordt gebruikt om de ____ te bewaren. Een ____ is een plek waar je slaapt. Met ____ voor het raam. Soms met een ____ in de muur. Naast het bed staat een ____. Met een lamp en een ____. Een ____ is een plek waar je jezelf kunt wassen. Met een ____ en een verwarming aan de muur. Er is een douche met koud en warm ____. En soms staat er ook een ____. Ook is er een ____ om je handen te wassen. Een ____ is een plekje buiten. Je hebt een voortuin en een ____. Je ____ er als het mooi weer is. Soms ligt er ____, soms met alleen tegels. En soms staan er mooie ____. Een schuur is een ____. Met een deur die op ____ kan. Waar je de fiets en een ____ inzet. Er staat een ____ en een grasmaaier. Alles staat netjes in de ____. Een garage, is een grote ____, maar dan voor auto's. Daar kan de ____ staan als je hem niet nodig hebt. Als het regent dan ____ de auto droog. Als de auto ____ is, gaat hij naar de garage. Maar dat is een andere ____. Een ____ is een huis in een hoog gebouw. Het is een ____ waar je woont. Met heel veel ____ rondom je heen. Je woont niet op de grond, maar ____! Je loopt over de ____ naar de voordeur. Een ____ zit aan de buitenkant van het huis. Je kunt ook een ____ of plantje neerzetten. Over het ____ hangt de was. Je kunt er op staan of ____. Het is een klein tuintje, maar dan ____.

Scorebord

Visuele stijl

Opties

Template wisselen

Automatisch opgeslagen activiteit "" herstellen?