Er zijn twee manieren waarop je tegenwoordig kunt ____. Je kunt naar een ____ gaan die je persoonlijk bezoekt, of je surft naar een webwinkel. Waar je online je spullen koopt. Een ander woord voor een webwinkel is een ____. Een winkel waar je elektrische spullen kunt kopen noemen we een ____. Een elektronicawinkel ____ bijvoorbeeld: televisies, telefoons en computers, maar ook koelkasten, wasmachines en batterijen. Ook kun je met vragen terecht als iets niet meer goed werkt, want de ____ daar weet er veel van. Nog een leuk weetje: een elektronicawinkel wordt ook wel een witgoedwinkel genoemd. Een winkel waar je allemaal dingen kunt kopen om te eten en te gebruiken noemen we een ____. Je hebt een grote en een kleine supermarkt. De kleine supermarkt noemen we ook wel een ____. Deze winkels verkopen fruit, groenten, melk en brood, en ook spulletjes zoals zeep en wasmiddel. Je pakt zelf de spullen die je wilt hebben uit de ____, stopt ze in een mandje of karretje en betaalt alles bij de kassa. Een slijterij is een winkel gespecialiseerd in de verkoop van alcoholische dranken. In een ____ werkt een slijter (verkoper) Een ____ is iemand die gespecialiseerd is in het verkopen van dranken. Bijvoorbeeld van ____, wijn, bier, sterke drank en likeuren. Je gaat naar een slijterij voor het kopen van sterke alcoholische dranken die je niet in de supermarkt kunt kopen. De markt is een plek waar mensen samenkomen om spullen te kopen en verkopen. Je kunt het vergelijken met een open winkelcentrum met winkels. De meesten markten staan ____, maar soms ook in een hal. Iedere verkoper heeft zijn eigen ____ waar hij zijn spullen verkoopt. Je hebt bijvoorbeeld een groentekraam, kledingkraam of een kraam waar je brood kunt kopen. De ____ is dus een drukke plek waar je van alles kunt vinden en waar je elkaar ontmoet voor een praatje. Een bakkerswinkel is een winkel waar een bakker werkt. De ____ maakt lekkere dingen zoals brood, koekjes en taartjes. Dit doet hij met meel en deeg, en hij bakt het in de oven. Mensen kunnen de ____ binnenlopen om deze lekkere dingen te kopen. Een ander woord voor bakkerswinkel is een ____. Een ____ is iemand die je advies geeft hoe je de groente kunt maken. Hij of zij heeft een ____ waar je groenten en fruit kunt kopen. Het verschil met de ____ is dat de groenteboer je persoonlijk helpt. Je kunt een ____ zien als een soort supermarkt. Waar je spulletjes ____ voor je gezondheid en om schoon te maken. Bijvoorbeeld pleisters, zalfjes, shampoo, tandpasta, en ____. En je kunt er ook speelgoed of een wenskaart kopen. Een viswinkel is een ____ waar je verse vis kunt kopen die uit de zee komt. In een viswinkel werkt een ____. Hij verkoopt vissen, garnalen of schaaldieren. Soms is er ook een frituur bij de ____, waar je direct iets lekkers kunt eten. De slager is een man of vrouw met een schort aan, die werkt in de winkel. Die winkel noemen we een ____. De ____ snijdt zelf het vlees en stukken. En verkoopt het aan zijn ____. Een kledingwinkel is een plek waar je mooie ____ kunt kopen, zoals broeken, jurken en t-shirts. Soms hebben ze ook tassen, riemen en andere accessoires. In een ____ kun je ook advies vragen over welke kleren goed bij je passen. Een ander woord voor kledingwinkel is een ____. In deze ____ vind je heel veel schoenen. Maar niet alleen schoenen, ook laarzen en sloffen staan daar in de ____. Hier kun je ook schoensmeer en schoenveters kopen. Deze winkel noemen we een? ____ De kaasboer maakt verschillende kaas. De ____ koopt melk van de melkboer om er lekkere kaas van te maken. Als de kaas goed gerijpt is, verkoopt de kaasboer de ____ aan zijn klanten. Of hij verkoopt het aan de ____ en die verkopen het aan hun klanten. Een ____ is een machine waar je geld uit haalt met je pasje en een geheime pincode. Of waarmee je spullen koopt in een winkel door je pasje te gebruiken en ook je ____ in te toetsen. ____ is dus het betalen met je pasje. Of geld krijgen uit de machine. Je ____ en je code zorgen ervoor dat het geld van je rekening naar het juiste plek gaat. Contant geld zijn de ____ en bankbiljetten die je in je portemonnee hebt en waarmee je dingen kunt betalen. Bijvoorbeeld de spullen die je in de winkel koopt. Het verschil met ____ en een pinpas Je kunt het contant geld echt vasthouden. Met een pinpas zie je alleen het ____ op je bankrekening. Je hebt ook tegenwoordig een onbeheerde ____ waar je alles zelf moet doen. Er lopen geen verkopers rond die je kunnen helpen. Je pakt alles zelf uit de ____, denk aan vlees, melk en brood. De groente en fruit moet je zelf afwegen op de ____. Of je pakt de houdbare spullen uit de ____. Als je alles hebt, ga je betalen bij de ____.
0%
5. De winkel
Delen
Delen
Delen
door
Maris68
Basisschool
Volwassenen
A1
Nederlands
NT2
A2
B1
Lezen
Inhoud Bewerken
Afdrukken
Embedden
Meer
Toewijzingen
Scorebord
Meer weergeven
Minder weergeven
Dit scoreboard is momenteel privé. Klik op
Delen
om het publiek te maken.
Dit scoreboard is uitgeschakeld door de eigenaar.
Dit scoreboard is uitgeschakeld omdat uw opties anders zijn dan die van de eigenaar.
Opties Herstellen
Maak de zin af
is een open template. Het genereert geen scores voor een scoreboard.
Inloggen vereist
Visuele stijl
Lettertypen
Abonnement vereist
Opties
Template wisselen
Alles weergeven
Er zullen meer templates verschijnen terwijl je de activiteit gebruikt.
Open resultaten
Kopieer link
QR-code
Verwijderen
Automatisch opgeslagen activiteit "
" herstellen?