Wij ____ met een groep door Engeland Hij ____ met de trein naar België. Ik ____ met het vliegtuig naar het buitenland. Ik ____ een zaal voor jouw feest. Het bedrijf Google ____ niet voor u. Wij ____ geld voor ons dagje uit. Zij ____ het aan Ela wat ze nu wil Ik ____ aan hen of ze iets willen eten. Het jongetje ____ het aan opa en oma. Het bankstel ____ niet ruimte in. Jullie ____ de bus naar school. Ik ____ de telefoon niet op. Ik ____ met mijn skelter op de straat. Peter en Petra ____ nooit op een fiets. Het jongetje ____ op een rode step. Het paard ____ op mijn voet. Mijn ouders ____ naar de rechter. Ik ____ in Hilversum op de trein. Ik ____ van mijn hond. Maria ____ haar koffer vast. De broers ____ van spelletjes spelen. De kinderen ____ aan hun ouders in het buitenland. Ik ____ erover om er geen punt achter te zetten. Oma ____ dat opa gelijk heeft.

2h. werkwoorden o.t.t

Scorebord

Visuele stijl

Opties

Template wisselen

Automatisch opgeslagen activiteit "" herstellen?