1) Wij .................. geen tijd. a) zijn b) hebben 2) Jullie ................. te laat. a) zijn b) hebben 3) Ik .............. ziek. a) ben b) heb 4) Hij ......................... mijn broer. a) is b) heeft 5) Het huis ........... te koop. a) is b) heeft 6) Jullie ................ een boek gekocht. a) zijn b) hebben 7) De kinderen ............ blij. a) zijn b) hebben 8) Jij ............ altijd honger. a) hebt b) bent 9) Zij ..... verliefd op elkaar. a) zijn b) hebben 10) Wij ............... morgen test. a) zijn b) hebben

CBE BOW NT2 BT4 Hebben of zijn?

Ledertavle

Visuell stil

Alternativer

Bytt mal

Gjenopprett automatisk lagring: ?