1) leest a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 2) schrijft a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 3) betaalt a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 4) koopt a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 5) vragen a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 6) schrijven a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 7) drink a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 8) lees a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 9) koop a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 10) betaal a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 11) drinkt a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 12) vraag a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 13) betalen a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 14) maakt a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 15) gaan a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 16) drinken a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 17) gaat a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 18) woont a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 19) maken a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 20) woon a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 21) vraagt a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 22) doet a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 23) schrijf a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 24) wonen a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 25) doen a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 26) kopen a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 27) ga a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 28) lezen a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 29) doe a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 30) maak a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 31) kom a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 32) komt a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 33) komen a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 34) draag a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 35) draagt a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 36) dragen a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 37) pak a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 38) pakt a) ik b) jij c) wij, jullie, zij 39) pakken a) ik b) jij c) wij, jullie, zij

Alfa A - Werkwoorden 26

Rebríček

Vizuálny štýl

Možnosti

Prepnúť šablónu

Obnoviť automaticky uložené: ?