1) De koning woont in een ..... buurt. (mooi) a) mooi b) mooie c) moie 2) Anne heeft een ..... vriend. (nieuw) a) nieuwe b) nieuw 3) Dat is een ..... antwoord. (goed) a) goede b) goed 4) Mijn vader draagt de ..... koffers. (bruin) a) bruin b) bruine 5) Jouw opa is een ..... man. (aardig) a) aardige b) ardige c) aardig 6) Is jullie ..... neefje al twee jaar oud? (lief) a) liefe b) lief c) lieve 7) Je bent een ..... lieverd! (echt) a) echt b) echte 8) Onze ..... dochters wachten op Sinterklaas. (braaf) a) brave b) braven c) braave d) brafe 9) De ...... hond van mijn schoonouders slaapt de hele dag. (dik) a) dike b) dikke 10) ..... tulpen vind ik niet zo mooi. (geel) a) Geele b) Gele c) Gelen 11) Ik heb hier nog een ..... foto van het huis van mijn ouders. (oud) a) oud b) oude 12) Ik neem vanavond een ..... trein naar huis. (laat) a) laat b) late c) laate 13) Op de ..... terrasjes van Maastricht zitten veel toeristen. (gezellig) a) gezellige b) gezelligen c) gezellig 14) Deze stad had vroeger een ..... station. (lelijk) a) lelijk b) lelijke 15) Doe mij maar een ..... glaasje sinaasappelsap! (lekker) a) lekker b) lekkere

аутор

Табела

Визуелни стил

Поставке

Промени шаблон

Врати аутоматски сачувано: ?