1) Wat is het lijdend voorwerp: De bakker heeft de broden alsnog kunnen verkopen? a) de bakker b) verkopen c) de broden d) alsnog 2) Wat is het meewerkend voorwerp: Onze moeder geeft ons snoep. a) ons b) onze moeder c) snoep d) geeft 3) Wat is het meewerkend voorwerp: Hij geeft haar een glas drinken. a) een glas b) drinken c) geeft d) haar 4) Wat is het lijdend voorwerp: Tijdens de ouderavond krijgen alle ouders koffie of thee. a) de ouderavond b) koffie of thee c) krijgen d) alle ouders 5) Wat is het meewerkend voorwerp: Morgen koop ik een bos bloemen voor oma. a) voor oma b) een bos bloemen c) morgen d) koop 6) Wat is het lijdend voorwerp: Ik wil een nieuwe outfit voor het feestje van morgen. a) ik b) morgen c) een nieuwe outfit d) voor het feestje 7) Wat is het meewerkend voorwerp: De vader gaf zijn dochter een knuffel.  a) een knuffel b) de vader c) gaf d) zijn dochter 8) Wat is het lijdend voorwerp: Heeft Tom die kartonnen doos hier neergezet? a) die kartonnen doos b) hier c) Tom d) neergezet 9) Wat is het meewerkend voorwerp: Ze had voor hem een taart gebakken. a) een taart b) had c) voor hem d) gebakken 10) Wat is het meewerkend voorwerp: De ouders lazen hem een verhaal voor. a) lazen b) hem c) de ouders d) een verhaal 11) Wat is het lijdend voorwerp: Van zijn zakgeld heeft Maarten een nieuwe telefoon gekocht. a) van zijn zakgeld b) Maarten c) heeft d) een nieuwe telefoon 12) Wat is het lijdend voorwerp: Ik ben het pionnetje van het bordspel kwijtgeraakt. a) Ik b) het pionnetje van het bordspel c) ben d) kwijtgeraakt 13) Wat is het meewerkend voorwerp: De serveerster gaf drinken aan ons. a) aan ons b) de serveerster c) gaf d) drinken 14) Wat is het meewerkend voorwerp: De vrienden deden veel voor elkaar. a) deden b) de vrienden c) voor elkaar d) veel 15) Wat is het lijdend voorwerp: Jullie winkel verkocht een klein schilderij op vrijdag.  a) op vrijdag b) jullie c) jullie winkel d) een klein schilderij

排行榜

視覺風格

選項

切換範本

恢復自動保存: ?