1. Het kind ligt ____ bed. 2. Het bord staat ____ tafel. 3. De kinderen zitten ____ tafel. 4. De tafel staat ____ de muur. 5. Het vloerkleed ligt ____ de tafel. 6. De lamp hangt ____ de eettafel. 7. De stoelen staan ____ de tafel. 8. De gordijnen hangen ____ het raam. 9. De jongen zit ____ de computer. 10. De bijzettafel staat ____ de bank. 1. De kussens liggen ____ de bank. 2. De pannen staan ____ de kast. 3. Het schilderij hangt ____ de muur. 4. ____ de tafel staan 4 stoelen. 5. De poes ligt ____ de tafel. 6. De man zit ____ zijn vrouw op de bank. 7. De badkamer is ____, op de eerste verdieping. 8. Met de trap kun je ____ boven gaan. 9. Je gaat het huis binnen door de ____deur. 10. De keuken is ____, op de begane grond. 1. Ik woon ____ de tweede verdieping ____ een klein appartement. 2. Ik kan ____ de lift of de trap naar mijn woning. 3. Ik woon op de tweede verdieping. ____ mij, op de derde verdieping, woont een gezin met kleine kinderen. 4. ____ mij, op de eerste verdieping, woont een ouder echtpaar. 5. Ik houd ____ mijn kleine woning. Het is een gezellig huisje. 6. Het huis is wel te klein ____ de bovenburen: zij hebben twee kleine kinderen. 7. De bovenburen denken ____ verhuizen, maar verhuizen kost veel geld. 8. ____ het huis in de buurt zijn er een park en een klein winkelcentrum. 9. 's Avonds wandel ik vaak ____ het park.
0%
Preposities - wonen
共用
由
Saskiadaanje
vanaf 10 jaar
NT2
Woordenschat
NT2 Basisschool
Taal
編輯內容
嵌入
更多
排行榜
顯示更多
顯示更少
此排行榜當前是私有的。單擊
共用
使其公開。
資源擁有者已禁用此排行榜。
此排行榜被禁用,因為您的選項與資源擁有者不同。
還原選項
完成句子
是一個開放式範本。它不會為排行榜生成分數。
需要登錄
視覺風格
字體
需要登錄
選項
切換範本
顯示所有
播放活動時將顯示更多格式。
打開結果
複製連結
刪除
恢復自動保存:
?