1) Ik .... een man. a) ben b) bent c) is d) zijn 2) U ... docent. a) ben b) bent c) is d) zijn 3) Het ... koud. a) ben b) bent c) is d) zijn 4) Jullie ... cursisten. a) ben b) bent c) is d) zijn 5) Jij ... morgen jarig. a) ben b) bent c) is d) zijn 6) Wij ... moe. a) ben b) bent c) is d) zijn 7) Mila en Willem .... niet getrouwd. a) ben b) bent c) is d) zijn 8) Hij .... ziek. a) ben b) bent c) is d) zijn 9) ... jij 25 jaar? a) ben b) bent c) is d) zijn 10) De vrouw ... 30 jaar. a) ben b) bent c) is d) zijn 11) U ... geen tijd. a) heb b) hebt c) heeft d) hebben 12) ... jij kinderen? a) heb b) hebt c) heeft d) hebben 13) Willem en Mila ... geen kinderen. a) heb b) hebt c) heeft d) hebben 14) Hij .... werk in de supermarkt. a) heb b) hebt c) heeft d) hebben 15) Jij ... geen kinderen. a) heb b) hebt c) heeft d) hebben 16) De hond ... geen eten. a) heb b) hebt c) heeft d) hebben 17) De vrouw ... een nieuw huis. a) heb b) hebt c) heeft d) hebben 18) Jullie ... vakantie. a) heb b) hebt c) heeft d) hebben 19) Wij .... twee kinderen. a) heb b) hebt c) heeft d) hebben 20) Ik ... een nieuwe tas. a) heb b) hebt c) heeft d) hebben

排行榜

視覺風格

選項

切換範本

恢復自動保存: ?