raconter - vertellen, expliquer - uitleggen, aux Pays-Bas - naar Nederland, pendant - tijdens, le voyage - de reis, formidable - geweldig, nul - waardeloos, terrible - verschikkelijk, parler - spreken/praten, la rentrée - de eerste schooldag,

2V/H vacances - fase 2

排行榜

視覺風格

選項

切換範本

恢復自動保存: ?