1) De vogels (kiezen) voor het warme zuiden. a) kezen b) kozen c) kiesden d) kiesten 2) Hij (prijzen) hem voor zijn goede houding. a) prijsde b) prijste c) prees d) proos 3) Niemand (geven) hem ooit een compliment. a) gief b) geefde c) goef d) gaf 4) De jongen (schrijven) een mooi gedicht. a) schreef b) schroef c) schrief d) schrijfde 5) De wind (blazen) heel hard. a) bloes b) blies c) bleus d) bloos 6) De planten (sterven) in de tuin. a) stervden b) sterfden c) stierven d) stoerven 7) Daarna (laten) ze mij alleen. a) laten b) loten c) loeten d) lieten 8) Ik (snuiten) mijn neus. a) snuitte b) snootte c) snoot d) snote 9) We (rijden) naar ons nieuwe huis. a) reden b) reeden c) rijden d) rijdden 10) Mijn vader (verbieden) me nog iets te doen. a) verbod b) verboot c) verbot d) verbood

Quiz sterke werkwoorden groep 7

ลีดเดอร์บอร์ด

สไตล์ภาพ

ตัวเลือก

สลับแม่แบบ

คืนค่าการบันทึกอัตโนมัติ: ใช่ไหม