1 Hij klaagt ____ het koude weer. 2 Zij geniet ____ appeltaart met slagroom. 3 We luisteren ____ jazzmuziek op de radio. 4 Tom wacht ____ de bushalte. 5 Els wacht ____ een telefoontje van de dokter. 6 De buurvrouw zorgt ____ mijn hond. 7 Ik geef een cadeautje ____ de docent. 8 Mijn familie komt ____ Libanon. 1 Zij genieten ____ de zon op hun gezicht. 2 Ali gaat ____ het strand bij Hoek van Holland. 3 Zij kunnen niet wennen ____ de grote stad. 4 Paula drukt ____ de deurbel. 5 Bashar zegt niets ____ zijn vrouw. 6 Assia spaart ____ een nieuwe bank. 7 Ik stop drie tomaten ____ de zak. 8 We gaan verder ____ de les

Werkwoorden met voorzetsels

от

Табло

Визуален стил

Опции

Шаблон за превключване

Възстановяване на авто-записаната: ?