ik:  ben,  is,  heb,  bel, kijk, werk, geef, woon, kom, zeg, doe, spreek, we/wij jullie ze/zij :  zijn, hebben, bellen, kijken, werken, geven, wonen, komen, zeggen, doen, spreken, je/jij, u ze/zij, hij:  bent, hebt, heeft, belt, kijkt, werkt, geeft, woont, komt, zegt, doet, spreekt,

Grammatica Hoofdstuk 1 code+ 1

Табло

Визуален стил

Опции

Шаблон за превключване

Възстановяване на авто-записаната: ?