1) wat is breit a) geit b) breed c) goed d) lang e) fijn f) lol 2) wat is dort a) markt b) daar c) door d) dagen e) doorn f) deze 3) wat is dürfen a) mogen b) maken c) mist d) dorp e) lang f) dit 4) wat is der garten a) grap b) start c) pakken d) tosti e) de tuin f) dagen 5) wat is mance a) mag b) moeder c) mist d) sommige e) mikken f) missen 6) wat is der Urlaub  a) bal b) mikken c) over d) leven e) liegen f) de vakantie 7) wat is warten a) wat b) wachten c) wissen d) mag e) wit f) prikken 8) wat is weit a) weiland b) weten c) weeg d) waar e) dichtbij f) ver

Табло

Визуален стил

Опции

Шаблон за превключване

Възстановяване на авто-записаната: ?