BEN: Ik ….. moe., Ik …. blij. , Ik ….. aan het werk. , Ik …. thuis. , Ik …. bij mijn ouders. , HEB: Ik …. een zoon. , Ik … geslapen. , Ik …. een goed idee. , Ik … broodjes. , Ik …. altijd geluk! , IS: Hij …. ziek. , Zij … in Polen. , Pieter …. getrouwd. , Sinterklaas …. oud. , De buurman …. aardig. , HEEFT: Zij … geen kinderen., De man …. zin in ijs. , Zijn vrouw …. een auto., U …. leuk werk. , Hij …. veel katten. ,

HEBBEN of ZIJN? presens 11

Табло

Визуален стил

Опции

Шаблон за превключване

Възстановяване на авто-записаната: ?