De wortels liggen in de pan., De aardappels zijn warm, Het kastje is dicht., De pan staat op tafel., De appelmoes zit in de pot., Ik snijd de worst., De kom is groen., Mijn broertje zit in de kinderstoel., De lepel ligt naast het mes., Het toetje staat op het aanrecht., Papa zwaait naar opa. , Mama is blij. , De sla valt op de grond., Het is half zeven., De beer zit op de grond. .

NT2 woordenschat | eten en drinken | praatplaat zinnen

Табло

Визуален стил

Опции

Шаблон за превключване

Възстановяване на авто-записаната: ?