1) Wat is de ich-vorm van 'spielen'? a) spielst b) spiele c) spielt d) spielen 2) Wat is de du-vorm van 'machen'? a) mache b) machst c) macht d) machen 3) Wat is de er/sie/es-vorm van 'lernen'? a) lerne b) lernt c) lernst d) lernen 4) Wat is de wir-vorm van 'wohnen'? a) wohnt b) wohnen c) wohnst d) wohne 5) Wat is de ihr-vorm van 'kaufen'? a) kauft b) kaufen c) kaufe d) kaufst 6) Wat is de sie/Sie-vorm van 'arbeiten'? a) arbeite b) arbeitest c) arbeiten d) arbeitet 7) Wat is de ich-vorm van 'tanzen'? a) tanze b) tanzt c) tanzen d) tanzst 8) Wat is de du-vorm van 'hören'? a) hörst b) hört c) höre d) hören 9) Wat is de er/sie/es-vorm van 'fragen'? a) fragt b) frage c) fragst d) fragen 10) Wat is de wir-vorm van 'spielen'? a) spielt b) spielen c) spielst d) spiele

E-ST-T-EN-T-EN makkelijk II

Tisk
Vložit

Výsledková tabule/Žebříček

Vizuální styl

Možnosti

Přepnout šablonu

Obnovit automatické uložení: ?