1) Welk lichaamsdeel is dit? a) de schouder b) de buik c) het been d) de borst 2) Welke zin is goed? a) Hij heeft de krant geleest. b) Hij de krant heeft gelezen. c) Hij de krant gelezen. d) Hij heeft de krant gelezen. 3) Wat is geen Nederlands gerecht of lekkernij? a) pepermunt b) hutspot c) boerenkool met worst d) stroopwafels 4) Hoe laat is het? a) Het is tien over vijf. b) Het is tien over vijf uur. c) Het is tien voor vijf. d) Het is tien over vijf laat. 5) Welk lichaamsdeel is dit? a) de arm b) de pols c) de duim d) de vinger 6) Wat heeft hij? a) Hij heeft koorts. b) Hij heeft hoofdpijn. c) Hij is verkouden. d) Hij heeft oorpijn. 7) Welke zin is goed? a) Zij draagt een rood broek. b) Zij draagt rode broek. c) Haar broek is rode. d) Zij draagt een rode broek. 8) Welk familielid is geen vrouw? a) de echtgenote b) het nichtje c) de tante d) de echtgenoot 9) Hoe vaak heb jij Nederlandse les? Wat is het goede antwoord? a) vier maanden b) In Leiden c) Eén keer per week d) 13 lessen 10) Welke zin is goed? a) Ik ben gisteren in het bos gewandeld. b) Ik heb gisteren in het bos gewandeld. c) Ik heb gisteren naar het bos gewandeld. d) Ik gisteren naar het bos gewandeld. 11) Welk feest viert men in Nederland op 5 december? a) Zwarte Piet b) Sint Maarten c) Sinterklaas d) Oudjaar 12) Hoe laat is het? a) Het is half vier. b) Het is half vijf. c) Het is half vier uur. d) Het is drie uur en een half. 13) Wat is geen bloem? a) een tulp b) een chrysant c) de kanarie d) de zonnebloem 14) Wat is het meervoud van " het horloge"? a) het horloges b) de horlogen c) de horloge's d) de horloges 15) Hoe laat is het? a) Het is kwart over vier. b) Het is kwart voor vier uur. c) Het is kwart voor vier. d) Het is vijftien over vier. 16) Welk zin is goed? a) De kinderen hebben een ijsje geeet. b) De kinderen heeft een ijsje gegeten. c) De kinderen hebben een ijsje gegeten. d) De kinderen hebben een ijsje gegeet. 17) Welke zin is goed? a) Laura ruzie heeft vaak met haar zus. b) Laura heeft ruzie vaak met haar zus. c) Met haar zus Laura heeft vaak ruzie. d) Laura heeft vaak ruzie met haar zus. 18) Wanneer ben jij naar Nederland gekomen? Welk antwoord is goed? a) Vorig jaar geleden b) Anderhalf jaar geleden c) Met het vliegtuig d) Eén en een half jaar geleden 19) Welke zin zegt de dokter? a) Ik zal u een verwijsbrief geven. b) Kan ik volgende week weer gaan werken? c) Ik heb al twee weken buikpijn d) Kan ik medicijnen krijgen? 20) Welke prepositie is goed? Het schilderij hangt .............. de muur. a) op b) in c) tegen d) aan 21) Wat is het goede antwoord? Wat vind je moeilijker: Nederlands schrijven of spreken? a) Ik vind Nederlands spreken moeilijker dan schrijven. b) Ik vind Nederlands spreken is moeilijker. c) Ik vind Nederlands spreken het liefst. d) Nederlands spreken is moeilijker als schrijven.

Nederlands in gang, les 10

Výsledková tabule/Žebříček

Vizuální styl

Možnosti

Přepnout šablonu

Obnovit automatické uložení: ?