Tekst 1 1. Wie ____ jij? - Ik ben Mila. 2. Hoe ____ je? - ____ heet Mila. 3. Wat is je ____? - Mijn voornaam is ____. 4. Wat is je ____? - Mijn achternaam is ____. 5. Hoe ____ je dat? - A.R.E.G.O.N.E.Z. 6. Waar kom je ____? Uit welk ____ kom je? - Ik kom ____ Amerika. Tekst 2 1. ____ ben jij? - Ik ____ Mila. 2. ____ heet je? - Ik ____ Mila. 3. Wat ____ je voornaam? - ____ voornaam is Mila. 4. ____ is je achternaam? - Mijn achternaam is Aregonez. 5. Hoe ____ je dat? - A.R.E.G.O.N.E.Z. 6. ____ kom je vandaan? Uit ____ land kom je? - Ik ____ uit Amerika. Tekst 3 1. Wie ben jij? - ____ ben Mila. 2. Hoe ____ je? - Ik heet Mila. 3. Wat is ____ voornaam? - ____ voornaam is Mila. 4. ____ is je achternaam? - Mijn ____ is Aregonez. 5. Hoe spel je ____? - A.R.E.G.O.N.E.Z. 6. Waar ____ je vandaan? ____ kom je? - Ik kom uit ____. Tekst 4 1. Waar ____ je? - Ik woon ____ Den Haag. 2. Hoelang ____ je in Nederland? - Ik ben 1 ____ in Nederland. 3. Ben je ____? - Ja, ik ben getrouwd. 4. En jij? Ben jij getrouwd? - Nee, ik ben ____ getrouwd. 5. ____ je kinderen? - Ja, ik heb ____. 6. En jij? Heb jij kinderen? - Nee, ik heb ____ kinderen. 7. Hoe ____ jij naar het werk? - Ik ga ____ naar het werk. 8. En jij? Hoe ga jij naar het werk? - Ik ga met de auto ____ het werk. Tekst 5 1. ____ woon je? - Ik woon in Den Haag. 2. ____ ben je in Nederland? - Ik ben 1 jaar in Nederland. 3. ____ je getrouwd? - ____, ik ben getrouwd. 4. En jij? Ben jij getrouwd? - ____, ik ben niet getrouwd. 5. ____ je kinderen? - Ja, ik heb kinderen. 6. En ____? Heb jij kinderen? - Nee, ik heb geen ____. 7. Hoe ga jij ____ het werk? - Ik ____ met de bus naar het werk. 8. En jij? Hoe ga jij naar ____? - Ik ga ____ de auto naar het werk. Tekst 6 1. Waar ____ je? - Ik woon in Den Haag. 2. Hoelang ben je ____ Nederland? - Ik ____ 1 jaar in Nederland. 3. Ben ____ getrouwd? - Ja, ik ben ____. 4. ____ jij? Ben jij getrouwd? - Nee, ____ ben niet getrouwd. 5. Heb je ____? - Ja, ik heb kinderen. 6. En jij? Heb jij kinderen? - Nee, ik heb ____ kinderen. 7. Hoe ____ jij naar het werk? - Ik ga met de bus naar het werk. 8. En jij? Hoe ga jij naar het werk? - Ik ga met ____ naar het werk.

Výsledková tabule/Žebříček

Vizuální styl

Možnosti

Přepnout šablonu

Obnovit automatické uložení: ?