Koop jij je kleren in de winkel of online? Waarom?, Wat kies je? Zwemmen in de zee of zwemmen in een zwembad. Waarom?, Welke kleur vind jij het mooist? Van welke kleur houd je niet?, Vertel iets over je mooiste vakantie. Gebruik het perfectum., Welke kleding draag je het liefst? Waarom?, Maak samen met je medecursist een dialoog in een kledingzaak. Cursist A is de verkoper. Cursist B is de klant., Vertel iets over je hobby. Waarom deze hobby? Welke hobby vind je niet leuk?, Welk gerecht eet je het liefst? Waarom?, Maak samen met je medecursist een dialoog in een restaurant. Cursist A is de ober. Cursist B is de gast., Doe een voorstel en je medecursist reageert op het voorstel., Hoe maak je jouw lievelingsgerecht? Gebruik de imperatief., Wat doe je het liefst? Waarom?, Werk jij? Welk werk doe je? / Studeer jij? Wat studeer je en welk beroep wil je later hebben?, Naar welk restaurant ga je het liefst? Waarom?.

Spreken A2

podle

Výsledková tabule/Žebříček

Náhodné karty je otevřená šablona. Negeneruje skóre pro žebříček.

Vizuální styl

Možnosti

Přepnout šablonu

Obnovit automatické uložení: ?