1) Ik weeg meer dan 15 kg. a) waar b) niet waar 2) een volwassen persoon weegt ongeveer 65 kg. a) waar b) niet waar 3) Mijn lege boekentas weegt 10 kg. a) waar b) niet waar 4) Een pakje koffie weegt minder dan 1 kg. a) waar b) niet waar 5) Een handelaar maakt 50 zakken koffie van 1 kg. Hij had ook 100 zakken van een halve kg kunnen maken. a) waar b) niet waar 6) Als ik 1 kg aardappelen, 1/2 kg appelen en 3 kg sinaasappelen koop, heb ik meer dan 5 kg in mijn tas. a) waar b) niet waar 7) 1 ei weegt minder dan een halve kg. a) waar b) niet waar 8) Een pak suiker weegt juist 1 kg. a) waar b) niet waar 9) Een volle emmer weegt 40 kg. a) waar b) niet waar 10) 10 balpennen wegen samen een 1/2 kg. a) waar b) niet waar

gewicht: kilogram halve kilogram

Výsledková tabule/Žebříček

Vizuální styl

Možnosti

Přepnout šablonu

Obnovit automatické uložení: ?