Praat samen met een medecursist over jullie hobby's., Koop jij je kleren in de winkel of online? Waarom?, Wat kies je? Zwemmen in de zee of zwemmen in een zwembad. Waarom?, Welke kleur vind jij het mooist? Van welke kleur houd je niet?, Vertel iets over je mooiste vakantie. Gebruik het perfectum., Welke kleding draag je het liefst? Waarom?, Maak samen met een medecursist een dialoog in een kledingzaak. Cursist A is de verkoper. Cursist B is de klant., Vertel iets over je hobby. Waarom deze hobby? Welke hobby vind je niet leuk?, Welk gerecht eet je het liefst? Waarom?, Maak samen met een medecursist een dialoog in een restaurant. Cursist A is de ober. Cursist B is de gast., Doe een voorstel en een medecursist reageert op het voorstel., Hoe maak je jouw lievelingsgerecht? Gebruik de imperatief., Wat doe je het liefst? Waarom?, Werk jij? Welk werk doe je? Hoe leuk vind je het?, Naar welk restaurant ga je het liefst? Waarom?, De docent is moe. Waarom?, Wat deed je vroeger met je vrienden/vriendinnen?, Maak een dialoog bij de huisarts. Cursist A is de dokter. Cursist B is de patiënt., Ging je als kind graag naar school? Waarom wel/niet?, Zoek je weleens medische informatie op internet of ga je liever naar de dokter? Waarom?, Waar woonde je vroeger? Vond je het een leuke plaats? Waarom wel/niet?, Was je als kind vaak ziek? , Had je als kind veel vriendjes/vriendinnetjes? Wie vond je het leukst?, Heb je een aardige huisarts? Waarom wel/niet?, Maak een dialoog bij de fietsenmaker. Cursist A is de fietsenmaker. Cursist B heeft een lekke band., Maak een dialoog met je baas. Cursist A is je baas. Jij staat in de file en komt absoluut niet op tijd voor die belangrijke presentatie van je baas...

Spreken A2

Bestenliste

Visueller Stil

Einstellungen

Vorlage ändern

Soll die automatisch gespeicherte Aktivität wiederhergestellt werden?