1) Hij fietst ..... het kanaal. a) langs b) over c) door d) in 2) Hij loopt ..... de tafel a) langs b) over c) om d) door 3) Hij zit ........... de vrouw. a) op b) naast c) over d) tegenover 4) Het schilderij hangt ...... de muur. a) op b) in c) aan d) achter 5) Hij loopt .......... het einde (niet verder). a) tot b) aan c) bij d) voor 6) Ik draag de sjaal ..... mijn schouders. a) om b) over c) in d) op 7) De kat zit ...... de tafel a) in b) onder c) op d) door 8) Het vliegtuig vliegt ......... mijn huis. a) over b) door c) in d) achter 9) zij springen ....... het vliegtuig a) in b) uit c) op d) achter 10) De man zit .......... de laptop. a) voor b) achter c) op d) in 11) De boom staat ..... het huis. a) op b) achter c) in d) voor 12) De boom ligt ..... het huis. a) op b) onder c) voor d) in 13) De mensen staan ...... het huis. a) achter b) voor c) naast d) op

Tabla de clasificación

Estilo visual

Opciones

Cambiar plantilla

¿Restaurar actividad almacenada automáticamente: ?