Goed: Ik heb veel kaas gegeten, Ik ben met Tim gegaan, We hebben de hele dag gewandeld, Ik heb veel gesport, Ik ben thuis gebleven, We hebben veel wijn gedronken, We zijn naar het centrum geweest, Hij heeft niet goed geslapen, Ze heeft pasta gekookt, Hij heeft met zijn kinderen gespeeld, Hij is met de cursus begonnen, Ze is alleen gekomen, Johanna heeft met hem gesproken , Heb je onze docent gezien?, Hebben jullie lang gestudeerd?, Ze is 40 geworden, Niet goed: Ze is lasagne gekookt, Ik ben de e-mail getypt, Ik heb in het hotel gebleven, Hij heeft geweest, Ze is veel geoefend, Hij heeft 50 jaar geworden, Ben je naar TV gekeken?, Ben je mijn bril gezien?, Mijn kind heeft gevallen,

Is hebben of zijn goed of niet goed?

Tulostaulu

Visuaalinen tyyli

Vaihtoehdot

Vaihda mallia

Säilytetäänkö automaattisesti tallennettu tehtävä ?